Welke toekomst voor de Boerentoren? Open brief van de Vlaamse Bouwmeester

Bij de herbestemming van een beschermd monument als de Antwerpse Boerentoren dient met de grootst mogelijke omzichtigheid te worden gehandeld. Het voorstel van Fernand Huts en Daniel Libeskind roept in dat verband – terecht – heel wat vragen op.

Architectuuringrepen beroeren zelden de publieke opinie, behalve kennelijk als het gaat over de transformatie of uitbreiding van erfgoed. Op zich is het goed dat iedereen het debat over de omgang met erfgoed aangaat. Alleen is het spijtig dat ook dit debat lijkt te polariseren in een (valse) tegenstelling: de ene groep vindt dat je in het teken van modernisering, vernieuwing en een maakbare toekomst drastisch moet durven ingrijpen. De andere groep staat huiverig tegenover verandering en meent dat erfgoed gekoesterd en bewaard moet blijven. In werkelijkheid is de kwestie veel complexer, omdat er evenveel manieren bestaan om met erfgoed om te gaan als er erfgoedgebouwen zijn. 

Aan het ene uiteinde van het spectrum ligt de nadruk op het in oorspronkelijke staat herstellen en voor de toekomst bewaren. Het gebouw wordt erkend in zijn cultuurhistorische waarde, als een ijkpunt in de geschiedenis. Voor gebouwen die als enige overblijven uit een vervlogen tijd of die een bijzondere uitdrukking zijn van een architectuurstijl of een unieke waarde hebben als getuigenis van een verdwenen cultuur, is dit het geschikte antwoord. Op voorwaarde dat ze goed bewaard zijn en hun sprekende karakter behouden hebben. Een nieuw programma is in dit geval niet de leidraad om het gebouw aan te passen: het programma schikt zich naar de gereconstrueerde ruimte. Met deze aanpak is niets mis, maar dit is niet het enige spoor.

Het andere uiterste bestaat erin het gebouw grondig te transformeren en er een nieuwe laag overheen te leggen die er een volledig nieuw karakter en uitdrukking aan geeft. Vaak grijpt men hiervoor naar een vormentaal die expliciet de breuk opzoekt met het oude gebouw. Dat laatste wordt uitdrukkelijk geherpositioneerd, om aan te kondigen dat de dagen van dit monument voorbij zijn en er nu een nieuw tijdperk aanbreekt. Het gebouw krijgt een ander programma, afgestemd op hedendaagse noden, en de nieuwe architectuur drukt die verandering uit. Deze strategie is aangewezen bij gebouwen die hun karakter en glorie in de loop der tijd zijn kwijtgespeeld door verwaarlozing of voortdurende aanpassing.

Het is echter nooit of het één of het ander. Elk erfgoedobject moet zijn plaats vinden op een waardeschaal tussen volledige restyling en maximale conservatie. Het is cruciaal om eerst een consensus te hebben over waar het gebouw zich op die schaal precies situeert en hoeveel vernieuwing of conservatie het nodig heeft. Om die plaats te bepalen moet je eerst grondig bestuderen wat er al is. Dit vergt niet enkel bouwhistorisch en technisch-structureel onderzoek, maar ook een studie van de betekenis van het gebouw in een ruimere maatschappelijke context. Daarvoor moet je experten horen en burgers inspraak geven. Maar het vergt ook overleg met de publieke actoren die straks advies moeten verlenen, een vergunning moeten afleveren en – in geval het bijvoorbeeld om beschermd erfgoed gaat – overheidssteun zullen toekennen.

Wanneer je als opdrachtgever eenmaal je positie hebt bepaald, moet je vertrekken vanuit respect voor het gebouw en vanuit een grondige analyse van zijn ruimtelijke, structurele kenmerken, zijn architectuur en ornamenten. Daarop kan je dan, zoals de Duitsers het noemen, ‘Weiterbauen’. Verder bouwen, een nieuw hoofdstuk toevoegen aan het narratief van het gebouw, zonder het te verminken. De nieuwe taal hoeft niet nostalgisch of historiserend te zijn: ze mag de vernieuwing tonen, dat kan fluisterend en zonder te schreeuwen. Het gebouw wordt niet opgebaard noch opgewekt uit de dood maar krijgt levensverlenging.

Gelukkig bestaat er wereldwijd (en ook in Vlaanderen) een groot aanbod aan getalenteerde ontwerpers die dat ‘Weiterbauen’ onder de knie hebben. Waarom zouden wij ons voor de herbestemming van de Antwerpse Boerentoren dan tevreden stellen met een Amerikaanse starchitect en een gewiekste ondernemer die kost wat kost hun stempel willen drukken op de Antwerpse skyline? Moeten we ons niet eerst met z’n allen afvragen of het wel nodig is om een bestaand icoon tot een nieuw icoon te transformeren? Wordt de Boerentoren in het voorstel van Fernand Huts en Daniel Libeskind werkelijk ‘(terug)gegeven aan de Antwerpenaar’, of wordt het overgeleverd aan de toeristische industrie? 

Erik Wieërs
Vlaams Bouwmeester