Marie

Het hoofdbureau en de overlegruimtes van de voorziening, alsook enkele resterende leefgroepen op de voormalige campus, hebben een plek even verderop in de straat. Op die manier heeft de straat een behoorlijk homogene identiteit als een plek waar mensen met een handicap wonen, zeker voor de buitenwereld. De vier dames hebben krijgen allemaal op dagelijkse basis flexibele zorg en ondersteuning, en worden door de begeleiders de ‘meiskes’ genoemd. De begeleiding komt aan huis. De meiskes hebben elk een aandachtsbegeleider.

Er zit veel leven in de brouwerij, vooral door de onderlinge dynamieken tussen de vrouwen, hun familie en informeel netwerk, en de begeleiding. Er wordt veel gelachen, getetterd, groot en klein verdriet wordt gedeeld, maar daarnaast is er ook regelmatig ruzie en conflict. Marie wordt bijvoorbeeld niet graag gezegd wat ze moet doen. Een onderwerp van conflict gaat bijvoorbeeld over de kleren die ze ‘mag’ dragen, of wat er gegeten en gedronken wordt. Ze houdt zelf van roze en van kleren die in het oog springen, en daarop wil ze niet afdingen. Zo is er een conflict over haar lingerie als ze bij een vriendin haar oog laat vallen op een naar haar aanvoelen frivole roze bh, waardoor Marie beseft dat de vier vrouwen dezelfde versleten beige sportbeha’s dragen met naamkaartjes in om deze niet te verwarren in de was. De onderliggende logica van de begeleiding is goedbedoeld, ‘iedereen gelijk voor de wet’. Dat geldt ook voor wat er op tafel komt. Marie drinkt graag een pintje (te veel), dat leidt tot zware discussies.

Als het haar tegen zit, dan loopt Marie weg uit de voorziening. Ze noemt zichzelf trots ‘een straatloper’. En als ze wegloopt, moet de begeleiding maar wachten tot ze zin heeft om terug te komen, als ze er overheen is dat ze haar gekwetst hebben door haar te commanderen, zo stelt ze. In de week rijden er regelmatig bussen heen en weer van de stad naar haar dorp. In het weekend rijden de bussen minder frequent. Niettemin is het soms lang wachten op de bus, zeker in de winter, maar dat deert haar niet. Marie is op dat vlak een ‘plantrekker’, naar eigen zeggen. Marie heeft diverse labels, zoals ‘matige mentale handicap’ en ‘gedragsgestoord’ (dat laatste vooral omdat ze vaak opstandig is en wegloopt). Hoewel ze niet kan lezen en schrijven (enkel de eerste letter van haar naam), de klok niet kan lezen, en haar geld niet zelf mag beheren (ze krijgt wekelijks zakgeld), gaat ze bijvoorbeeld met geld om als ‘grote brieven’ (50 en 20 euro) en ‘kleine brieven’ (10 en 5 euro). Daarnaast heeft ze ook een telefoonboekje met nummers en foto’s van de vele mensen die ze kent, die ze vaak opbelt met haar gsm, en optrommelt om af te spreken. En ze kan haar handtekening zetten, de eerste letter van haar naam. Dat kan niemand haar nadoen of afpakken.

De vraag blijft echter onduidelijk waarom Marie niet kan lezen en schrijven, en welke kansen ze kreeg in het onderwijs. Marie is opgegroeid in de stad, als jongste in een gezin met 9 kinderen van diverse vaders, ‘gekweekt’ door een sterke moeder (die intussen 89 jaar is en nog steeds een ‘survivor’ in hart en nieren). Haar moeder was veel periodes alleenstaand, en het gezin leefde in armoede. Ze ging op niet flexibele uren werken als poetsvrouw, en was daarna een tijdje conciërge voor studenten in een studentenhome. Sommige kinderen werden (periodiek) geplaatst. Zo kwam Marie terecht in het internaat (medisch-pedagogisch instituut) in het dorp waar ze nu nog woont.

Ook Maries moeder is een babbelwater. Ze is nog steeds voogd en Marie gaat nog heel regelmatig op bezoek bij haar ma, om daar voor de kanariepieten te zorgen. Ze blijft ook af en toe een periode logeren bij haar oudere zus, die aan de rand van de stad in een piepkleine sociale woning leeft met haar man (die probeert bij te verdienen als charmezanger) en hun hondje. Haar zus heeft periodes dat ze vraagt om een tijdelijke opname in het ziekenhuis. Ze verkiest opnames in het ziekenhuis veeleer dan in de psychiatrie, omdat ze naar eigen zeggen ook niet weer kan ontsnappen uit de psychiatrie.

In de week gaat Marie werken in de stad, ze draagt mee zorg voor kindjes in diverse kinderdagverblijven. Marie blijft graag in beweging om mensen te ontmoeten op haar pad. Ze heeft op veel plekken mensen die haar intussen graag zien komen. Ze babbelt met God en klein Pierke, sociaal intelligent in hoe ze contact maakt. Ze drinkt graag pintjes in goed gezelschap, liefst halve liters omdat die véél goedkoper zijn, weet ze te vertellen. Zo heeft ze ankerpunten in haar handel en wandel in de stad: het hotdogkraam aan het station waar de baas van het kraam graag met haar kletst en waar de hotdogs en halve liters betaalbaar zijn, een café in het hart van de stad waar de cafébaas een hond heeft die haar kameraad is, en een broodjeszaak met toog waar het vast publiek haar graag ziet komen. Altijd ambiance met Marie aan boord. Maar als ze te veel ineens uitgeeft (aan pintjes of hotdogs, bijvoorbeeld) of te vaak belt (haar hele telefoonboekje als ze ‘in paniek vliegt’, zegt ze), zorgt dat ook weer voor conflict met de begeleiding.

Af en toe panikeert Marie en is ze angstig, bijvoorbeeld als ze alleen in de stad op de dool is of ergens een beklemd gevoel krijgt in sociale interacties. Een van haar angsten is dat mannen haar zullen mee sleuren en verkrachten. Dan belt ze vaak mensen op die ze kent, op zoek naar geruststelling of naar gezelschap. Op die manier blijft ze ook vaak logeren bij diverse mensen uit haar telefoonboekje. Ze heeft op diverse plekken een valies staan op wieltjes, met kleren en hebbedingen om een tijdje te blijven. Haar begeleiding weet dat.

Voor haar aandachtsbegeleider en pedagogisch coördinator van de voorziening betekent het niettemin dat ze moeten om kunnen met onzekerheid, bijvoorbeeld niet weten waar Marie precies is, of wat ze doet. Op een bepaald moment ontstaat er op die manier een hoogoplopend conflict. Marie heeft babykleertjes verzameld op rommelmarkten voor een vriendin van haar die zwanger is. Niet lang daarna worden haar moeder en Marie verteld dat Marie een operatie moet ondergaan voor haar blaas, en dat ze daarom een papier moeten ondertekenen. Haar moeder ontdekt niettemin dat het ondertekenen van het papier ook de deur open zet om Marie te steriliseren.

Als conflict echt uit de hand loopt, dan belt haar 89-jarige moeder doorgaans naar de begeleiding om hen op hun plaats te zetten. Dan is ‘het kot te klein’ omdat haar ma iedereen pepert die haar ongelukkig maakt, vertelt Marie trots. En dat gebeurt nu ook weer. Marie en haar moeder trommelen ook een vriendin op van Marie om hen bij te staan. In gesprekken tussen Marie, haar moeder en de vriendin, en tussen Marie alleen en de vriendin, blijkt dat Marie heel goed mee kan nadenken over de kwestie en geen aspiraties heeft om zelf moeder te worden. Integendeel, dat wil ze niet omdat ze niet genoeg draagkracht heeft om, zo stelt ze het, zelf voor zo’n kleine stoute gasten zorg te dragen.

In gesprek van Marie en haar vriendin met de voorziening blijkt dat de begeleiding en pedagogische coördinator hebben geïnterpreteerd dat Marie in het geheim plannen heeft om zwanger te worden. Ze hebben daarom zonder haar of haar moeder daarover aan te spreken de operatie gepland. Hun bezorgdheid over mogelijke zwangerschappen leidt in de hele organisatie tot een beleid van preventie, dus Marie is geen uitzondering. In het gesprek wordt de informatie ingebracht dat collectieve sterilisatie of gedwongen anticonceptie niet meer wordt nagestreefd in België. Er wordt met een beslissingsboom gewerkt waarbij toestemming nodig is van de voogd en/of vrouwen met een handicap zelf.

Nadat dit misverstand is opgehelderd, blijft de begeleiding koorddansen in de zoektocht naar hoe ze Marie vrijheid kunnen geven en toch haar veiligheid in het vizier kunnen houden. Marie zelf blijft in beweging en houdt tegelijk van haar huis. Ze geeft in haar komen en gaan en via de vele ontmoetingen en vriendschappen haar eigen netwerk vorm. De begeleiding blijft dan ook werk maken van een goede verstandhouding met Marie, haar moeder en diverse mensen en vrienden bij wie Marie vaak blijft logeren.

Marie

Marie is een energieke vrouw van 47. Ze woont in een klein dorp nabij de ‘grote stad’. Marie deelt een huis met vier vrouwen met een handicap, die ze haar vier ‘collega’s’ noemt. In dezelfde straat worden alle huizen bewoond door verschillende mensen met een verstandelijke handicap, die zorg en ondersteuning krijgen onder de mantel van de residentiële voorziening.