Het landschap als meester Open brief van de Vlaamse Bouwmeester

Indien we een aantal urgente ecologische en maatschappelijke uitdagingen het hoofd willen bieden, dan zijn behoud en herstel van de open ruimte en de natuur in Vlaanderen noodzakelijk, maar niet voldoende. Er is nood aan grootschalige landschappelijke ingrepen en een rigoureuze transformatie van ons ruimtelijk systeem.

Op veel plaatsen in de wereld en ook in Vlaanderen leeft nog altijd de idee dat stilstaan achteruitgaan is en vooruitgang gelijkstaat met groei. Vooruitgang betekent dan ook uitbreiden, toevoegen, ontwikkelen of kortweg: bouwen! Het verder uitbreiden van woonontwikkelingen, infrastructuur en industrieterreinen werd en wordt nog steeds gezien als een vorm van economische en maatschappelijke vooruitgang. Bouwen vereist hoe dan ook het innemen van open ruimte, van natuur en landbouwgebied, van groen en water. Daarbij wordt meestal het adagium ‘vrijheid van ontwikkeling’ vooropgesteld, ongeacht het onderliggende landschap. Dat landschap wordt gedraineerd of opgespoten en zodanig gewijzigd dat eender welke activiteit op eender welke plek mogelijk wordt. Beken worden ingebuisd, waterlopen verlegd en bomen omgehakt om plaats te maken voor de activiteiten van de vooruitgang.

Op dit moment lijkt het of de kentering waarvan specialisten al vijftig jaar dromen, eindelijk binnen handbereik komt. Er gaan steeds meer stemmen op voor minder (of niet meer) bouwen en meer aandacht voor natuur en open ruimte. Dat betekent ook meer aandacht voor de context, voor de geomorfologie van het landschap. Alvorens we ingrijpen op het landschap moeten we het eerst lezen en analyseren, de structuren herkennen en respecteren. Het doorsnijden van een bos met verkeersinfrastructuur betekent onmiskenbaar een vooruitgang in snelheid om van het ene punt naar het andere te geraken maar betekent ook een onderbreking van een bestaand natuurlijk systeem en van een bio-diverse logica. Dat beseffen we meer en meer en we trachten de schade te beperken met hier en daar een ecoduct of een andere bypass, om zo de onderbroken continuïteit van het landschappelijke weefsel te herstellen. Maar zal dat volstaan? Is het niet te laat voor enkel herstel van het oorspronkelijke landschap? Moeten we niet ook zorgen voor extra natuur, bomen en water om de klimaatcrisis te temperen?

Recentelijk vond in het Atelier Bouwmeester in de reeks Small Talk een gespreksavond plaats, georganiseerd door Blikveld, de vakvereniging voor landschaps- en tuinarchitectuur, met de titel: ‘Het Landschap als Meester, over een landschappelijke benadering als leidraad voor ruimtelijke ontwikkeling’. Uit de presentaties en het panelgesprek onder specialisten begreep ik dat er nood is aan grootschalige landschappelijke ingrepen. We komen er niet met het aanplanten van hier en daar een boom: er moeten heuse bossen worden aangelegd die onze steden met elkaar en met het omliggende landschap verbinden. Dat vraagt een ingesteldheid die we vandaag doorgaans voor verkeersinfrastructuur aan de dag leggen: het opzetten van grote trajecten en het vrijmaken van ruime budgetten om het landschap en de open ruimte te hertekenen.

In een pluralistische en democratische samenleving is het niet vanzelfsprekend om grote infrastructuurwerken op touw te zetten. Het vraagt heel wat overleg tussen de diverse overheden en participatie van de mondige en georganiseerde burger. Maar bovenal vraagt het een andere zienswijze en een andere benadering. Het stelt ons perspectief op vooruitgang en ons idee van een maakbare wereld op de proef. We moeten nu leren om anders naar onze leefomgeving te kijken. Niet meer vanuit de ambitie om toe te voegen en ruimte in te palmen maar vanuit het behoud van de open ruimte. Hoe krijgen we op de agenda dat vooruitgang behoud en herstel betekent?

Onder het talrijke publiek van specialisten en geïnteresseerden op de gespreksavond leek het in de nabespreking niet moeilijk om een consensus te vinden over de noodzaak van onmiddellijke actie. Iedereen leek in te zien dat het voor herstel van de open ruimte en de natuur in Vlaanderen eigenlijk te laat is en dat een ruimtelijke transformatie van onze leefomgeving onder druk van de klimaatadaptatie dringend grootschalig ingrijpen vergt. Maar hoeveel overstromingen, stormen, hittegolven, mislukte oogsten en watertekort zijn nodig om een breed publiek te overtuigen van de noodzaak van een rigoureus ingrijpen in ons ruimtelijk systeem? Hoe krijgen we iedereen mee in de noodzakelijke transformatie en de opzet van ambitieuze projecten? Als we de budgetten voor verkeersinfrastructuur verschuiven naar landschappelijke infrastructuur, komen we dan niet al een heel eind?

Erik Wieërs
Vlaams Bouwmeester